Oerwezens in musea pepijn  

Dinosauriërs

Dinosaurussen zijn uitgestorven reptielen, die zo’n 230 tot 65 miljoen jaar geleden op aarde leefden. Vroeger werd deze gevarieerde groep reptielen gezien als een club primitieve, lompe en domme beesten, die door hun incompetentie uiteindelijk min of meer vanzelf uitstierven. Sinds de jaren 60 is dat beeld radicaal bijgesteld. Veel dinosauriërs blijken warmbloedig te zijn geweest. Ze hadden ingewikkelde sociale structuren en waren vaak bedekt met veren of met een andere vorm van lichaamsisolatie.

Dino’s in het museum

Wat wél waar is, is dat veel dinosauriërs groot waren: de gemiddelde grootte lag rond die van een modern rund. Die grootte is ook de reden dat veel van hun skeletten bewaard zijn gebleven. Dode dinosauriërs werden soms bedekt met een laag klei of ander sediment. In de loop van de jaren werden de mineralen uit de beenderen vervangen door andere stoffen. Een bot van een dinosaurus zoals dat nu opgegraven wordt, bestaat dus eigenlijk uit gesteente! En de botten die je in een museum ziet, zijn heel vaak replica’s van die botten, die lichter zijn en dus makkelijker als een skelet in een levensechte positie gerestaureerd kunnen worden. De botten zijn trouwens niet het enige wat van dinosauriërs bewaard is gebleven: ook afdrukken van hun veren, eierschalen (soms met de embryo’s er nog in), voetafdrukken en zelfs versteende dinopoep kan je in een museum tegenkomen!

Dino’s en vogels

Het wordt tegenwoordig door geen enkele serieuze paleontoloog (een wetenschapper die zich in het prehistorische leven specialiseert) nog betwist dat vogels afstammen van kleine vleesetende dinosaurussen. Al in de 19e eeuw werd er een fossiel van een oervogel, de bekende Archaeopteryx, in Duitsland gevonden. Dit monumentale fossiel toont een dier dat zowel kenmerken van reptielen had (zoals een lange staart met wervels, tanden en klauwen aan de handen) maar ook overduidelijk een verenpakket had – zelfs zo uitgebreid dat het dier een redelijke vlieger moet zijn geweest. In de afgelopen tientallen jaren zijn er nog veel meer gevederde, vliegende of andere vogelachtige dinosauriërs ontdekt.

Leren vliegen

Veren ontstonden waarschijnlijk eerst als een vorm van lichaamsisolatie, om de warmbloedige dieren in staat te stellen hun eigen lichaamstemperatuur te regelen. Uit pigmentresten kunnen we nagaan dat sommige dinosauriërs ook felgekleurde veren hadden, die net als bij vogels van nu waarschijnlijk dienden voor de balts of om sociale signalen te geven. Pas later werden de veren aan de armen van sommige dino’s lang genoeg om korte zweefvluchten te mee te maken. Het borstbeen dat nog later ontstond bood ruimte voor de aanhechting van stevige vliegspieren en maakte van de dino’s de goede vliegers die we nu op ons vogelhuisje kunnen bewonderen. Ook de gigantische roofdinosaurussen die we wel kennen uit films zoals Jurassic World, zoals de Tyrannosaurus en de raptors, waren waarschijnlijk bedekt met een dicht verenpakket. Zij waren echter veel te groot om daarmee het luchtruim te kiezen!