De eerste levensvormen
De eerste fossielen die je in een museum kan tegenkomen zijn nauwelijks zichtbaar. Het zijn de overblijfselen van het eerste meercellige leven, dat zo’n een miljard jaar geleden ontstond uit voorouderlijke bacteriën. Als je bedenkt dat de aarde zo’n 5 miljard jaar oud is, betekent dit dat hoger ontwikkeld leven eigenlijk behoorlijk recent is! Deze meercellige wezentjes ontwikkelden zich tot planten en dieren die we nog steeds kunnen tegenkomen aan zee, zoals zeewieren, sponzen, kwallen en primitieve wormen. Ongeveer 5 miljard jaar later waren er al veel van de moderne stammen van het leven ontstaan: inktvissen, geleedpotigen (zoals kreeften en spinachtigen) en ook primitieve vissen beheersten de oceaan.
Het land op
Inmiddels was het leven niet meer beperkt tot de oceaan. Primitieve mosachtige planten veroverden de kust, en achter hen aan kropen ook de eerste dieren het land op. De nieuwe planten ontwikkelden zich tot boomachtige varens en paardenstaarten, die na hun dood langzaam veranderden in het steenkool en de aardolie die wij nu gebruiken in onze auto’s en machines. Het zuurstofgehalte was toen veel hoger dan nu, en daardoor konden landdieren groter worden. Door de lucht schoten libellen met vleugels van een meter lang, en door de modder kropen miljoenpoten zo lang als een auto. Deze geleedpotige dieren kregen iets later concurrentie van vissen met gespierde vinnen die de nieuwe mogelijkheden van het land aangrepen om zich te ontwikkelen tot amfibieën.
Tijd van de reptielen
Een klimaatomslag waarbij de wereld droger werd, gaf het competitieve voordeel aan de reptielen, die niet afhankelijk waren van het water en in droge omstandigheden goed konden overleven. Zij gingen het land domineren, en sommige reptielen veranderen in zoogdierachtige vormen. Maar de eerste zoogdieren zouden 150 miljoen jaar lang in de schaduw leven van een nog succesvollere stam reptielen: die van de dinosauriërs, de meest tot de verbeelding sprekende fossielen die je in een museum kan zien.